Op het spoor van de Broncode

Facebook Twitter LinkedIn Translate Favorites More Services

- HET ARTIKEL UIT HIGH TECH ANALYSIS

Woensdag 23-4-2008   - INNOVATIE -   Een bedrijf van het formaat van Cisco. Dat viel volgens Roel Pieper te smeden uit de coderingstechniek van Jan Sloot. Maar na de plotselinge dood van Sloot was de broncode van de vinding verdwenen. Maar was die broncode eigenlijk wel nodig om de geheimen van deze technologie te ontrafelen? Een film van 2 uur op een chipcard met een capaciteit van 128 kilobyte samenpersen. Dat kan niet. Maar ene Jan Sloot, een maffe uitvinder uit Nieuwegein, demonstreerde herhaaldelijk dat het kon. Niet alleen aan leken, maar ook aan sceptische technici, aan kritische wetenschappers en aan zakenlui die hoopten dat de vinding hen schatrijk zou maken. Hoe vaak de uitvinding ook werd getest, hoeveel vragen er ook werden gesteld, niemand kon er een gat in schieten. De technologie vermarkten was echter een ander verhaal. Nadat Sloot enkele financiers versleten had, komt uiteindelijk Roel Pieper in beeld, die, gevierd tot in Silicon Valley tenslotte, een poging doet het bedrijf te financieren met serieus venture capital. Hij wil er wel binnen een jaar mee naar de beurs en het bedrijf even groot maken als Cisco. Pieper zelf zal dan een paar miljard opstrijken en toetreden tot de Hall of Fame van de IT-wereld. Waarom niet? Het gaat tenslotte om technologie van wereldklasse. Na een reis naar Silicon Valley lijkt alles in kannen en kruiken. Maar dan sterft Jan Sloot plotseling aan een hartaanval en is zijn mysterieuze kastje, inclusief de broncode, spoorloos verdwenen. Een raadsel, maar jammer, over en sluiten. Of toch niet?




Het verhaal van Jan Sloot werd beschreven in het uitstekende boek "De Broncode" van onderzoeksjournalist Eric Smit, dat al in 2004 verscheen, maar misschien opnieuw actueel kan worden. "De Broncode" is meesterlijk geschreven, logisch opgebouwd en kent een dragende spanning. Het is ook uitstekend onderbouwd en gedocumenteerd (de auteur heeft er jaren aan gewerkt) en geeft een aardig inkijkje in de belevingswereld van maffe uitvinders, vrijgevige investeerders, wereldverbeteraars en professionele deal makers. Interessante bijvangsten zijn het onthutsende gemak waarmee het PR-bureau van Pieper (MCS) het Nederlandse journaille tot en met Nova inpakte en de ontdekking dat geen enkele Nederlandse venture capital capitalist in 1994 in het idee van Rene Bickels voor een internet service provider wilde investeren. Uiteindelijk ging Nina Brink met dat idee aan de haal. De hoofdlijn van "De Broncode" is echter zo aangrijpend dat de merkwaardige verdwijning van het kastje en daarmee de fantastische technologie de geïnteresseerde lezer onmogelijk onberoerd kan laten. Na herhaald herlezen valt op dat het boek een paar aanknopingspunten bevat die ons mogelijk toch dichter bij de waarheid rond het geheim van de vinding van Sloot kunnen brengen.




Het eerste aanknopingspunt is eigenlijk een omissie in het boek. Wat is er met de zogenoemde cardwriter gebeurd? Op pag. 42 wordt het proces van het aanmaken en afspelen van films via de technologie van Sloot in zijn volledigheid beschreven. Met de cardwriter wordt een film op een chipcard gezet en met een cardreader wordt deze uitgelezen en via een laptop afgespeeld. Maar na de dood van Sloot gaat het alleen nog maar over de cardreader. Alle betrokkenen vragen zich wanhopig af waar de cardreader, het kastje dat steeds naar demonstraties werd meegenomen, plotseling is gebleven. Uiteindelijk vindt men een exemplaar dat volgens de analyse van Marius Abel, de technische assistent van Pieper, "niet het getoonde systeem bevat". Maar om te begrijpen hoe de codering van Sloot werkte, is de cardwriter als beginpunt net zo bruikbaar. Een los einde in het verhaal.



Een ander en veel belangrijker aanknopingspunt, is dat de auteur en de meeste betrokkenen kennelijk de indruk hebben dat om de werking van het systeem te achterhalen de broncode noodzakelijk was. Dat is niet het geval. De werking van een computerprogramma kan in principe worden afgeleid uit de uitvoerbare versie. Elk programma, zoals Word of Excel, bestaat uit gecompileerde (naar de machine vertaalde) broncode. Dat betekent dat een werkend programma door een gespecialiseerde hacker kan worden geanalyseerd om te ontdekken hoe de broncode er oospronkelijk heeft uitgezien. Het vereist een aantal analytische stappen, maar het kan.



Deze techniek heet decompileren en bestaat al zolang computers bestaan. Hoewel decompileren onder de meeste omstandigheden illegaal is, wordt het toch hier en daar toegepast. Er zijn zelfs programma's in omloop die op geautomatiseerde wijze een programma kunnen terugleiden tot de broncode. Het boek meldt deze mogelijkheid niet en ook in de levendige discussies die op internet en in de media hebben plaatsgevonden over de vinding van Sloot wordt deze mogelijkheid niet genoemd. Hoe zou decompileren bij de vinding van Jan Sloot in zijn werk kunnen gaan? Als we ons beperken tot de cardreader, zat het uitvoerbare programma op een aantal programmeerbare chips. Het betreft hier zogenoemde "embedded chips", waarvan de inhoud gewoon kan worden uitgelezen, net als bij elk ander type chips.



Het boek meldt dat Marius Abel inderdaad een poging hiertoe deed, maar niets vond wat op enige structuur duidde. Dat is vreemd, want er had wel degelijk structuur moeten zijn. Jan Sloot had, om zijn vinding te laten werken, heel wat hulpapparatuur moeten ontwikkelen. Een cardreader en cardwriter, maar ook een video-driver, een database-driver en zelfs een eigen besturingssysteem, volgens Sloot omdat Windows 95 alleen met binaire technologie kon werken. Een groot deel van de technologie waarop de vinding was gebaseerd, kan dus als vrij origineel en moeilijk te kopiëren worden gekenmerkt.



Maar nergens meldt het boek dat Sloot ook een geheel eigen type programma had ontwikkeld. Alleen als hij dat gedaan had, zou zijn programma door experts niet te ontcijferen zijn geweest. Het is ook vrij onwaarschijnlijk dat Sloot bijvoorbeeld een eigen programmeertaal ontwikkeld had. Sloot gebruikte voor zijn vinding in de handel verkrijgbare chips, die hij onder meer uit Taiwan liet importeren. Programmeerbare chips, van welk type ook, worden geprogrammeerd met in de handel bekende ontwikkelomgevingen. Veel embedded chips worden bijvoorbeeld geprogrammeerd met behulp van de programmeertaal C, terwijl er op de markt commerciële ontwikkelomgevingen zoals Proton bestaan waarbinnen de programmeur met zo'n taal aan de slag kan. De ontwikkelomgeving, die meestal vanaf een gewone personal computer werkt, vertaalt voor de programmeur de broncode naar uitvoerbare machinecode. Deze machinecode stuurt de instructieset van de chip aan, volgens logische en ontleedbare stappen.



Aangezien het boek geen melding maakt van de ontwikkelomgeving die Sloot gebruikte, terwijl veel andere technische details wel zorgvuldig worden genoemd, mag worden aangenomen dat de auteur, maar ook de meeste andere betrokkenen die zijn geïnterviewd, dit aspect over het hoofd hebben gezien. Zodoende wordt aan de mogelijkheid voorbij gegaan dat degenen die over een exemplaar van het werkende kastje beschikken, de broncode kunnen afleiden uit de inhoud van de chips.



Niemand kan dit de betrokkenen overigens kwalijk nemen, want de techniek van decompileren is alleen bij technisch ingewijden bekend. Het gevolg is echter dat de kans groter is geworden dat de technologie van Jan Sloot de markt zal bereiken. Daarvoor is de broncode niet noodzakelijk. Of deze technologie dan inderdaad de ontwrichtende uitwerking op sectoren als de media, film en IT zal hebben waar de betrokkenen op hoopten, valt echter nog te bezien. Want de mogelijkheid bestaat wel degelijk dat Jan Sloot zijn financiers en de geïnteresseerde wetenschappers in elk geval voor een deel om de tuin heeft geleid. Meer daarover in een volgende aflevering over het raadsel van Sloot.